Bas en Sax

voor liefhebbers van (bas)klarinet en saxofoon

Molenstraat 6

4161CJ Heukelum

tel 06 51721192

Contact

  facebook  email   Openingstijden: woensdag van 10.00 tot 17.30 zaterdag van 10.00 tot 16.00.
(Overige dagen en zaterdag 21 en 28 december gesloten maar op afspraak beschikbaar)

   

 

 

mondstuk 1Anatomie van het mondstuk

 In dit artikel worden de belangrijkste uiterlijke eigenschappen van een mondstuk voor klarinet of saxofoon besproken en welk effect die hebben op de klank, luidheid en de bespeelbaarheid.

Het effect van het mondstuk wordt in allerlei termen uitgedruk, maar niet iedere term is even duidelijk. Hieronder een overzicht van de meest gebruikte termen:

  • luidheid
    • De term luidheid duidt op het geluidsniveau. Om in een lawaaierige omgeving hoorbaar te zijn is luidheid van belang. Bijvoorbeeld bij een muzikant in een big band of bij het spelen op straat.
  • zuiverheid intonatie
    • De absolute juistheid van de toonhoogte.
  • flexibiliteit intonatie
    • De mogelijkheid om onzuiverheden in de toonhoogte te corrigeren. Op zich is deze mogelijkheid wenselijk maar te veel flexibiliteit betekent ook gevoeligheid. Bij verlies van controle op het spel kan de toonhoogte gaan afwijken. Dat is met name bij het samenspelen met andere muzikanten zoals in de klassieke muziek ongewenst.
  • aanspreken versus weerstand
    • Hiermee wordt het gemak aangeduid waarmee een toon aanspreekt. Met name voor beginnende spelers heeft een instrument dat gemakkelijk aanspreekt de voorkeur. Tegenover gemakkelijk aanspreken staat weerstand. Deze term wordt gebruikt als het veel kracht/lucht kost om een instrument aan te laten spreken.   
  • klank
    • De klank van een instrument is een samenstelling van een grondtoon met meerdere harmonischen en een bepaalde mate van ruis. De klank kan varieren en bijvoorbeeld bij het aanspreken en aanzwellen van een toon anders zijn dan bij het lang aanhouden of uitdoven van een toon. Iedere toon is een samenstelling van de grondtoon met een verzameling hogere harmonische. Deze 'kleuren' het geluid en die kleuring varieert in de tijd. Bij de aanzet is de kleuring anders dan bij een lang aangehouden toon
    • Er zijn verschillende termen waarmee het karakter van een klank kan worden aangeduid:
      • helder (bright)
      • donker (dark)
      • met een randje (edge)
      • focus of projectie
    • Helder betekent dat er veel boventonen aanwezig zijn in de klank er is een accent op het hoge register
    • Donker betekent dat er veel lage tonen aanwezig zijn in de klank; er is een accent op het lage register
    • met een randje betekent dat er veel ruis en ander bijgeluiden zijn in de klank, meestal is er dan sprake van flexibiliteit van intonatie en klank.
    • De technische definitie van focus en projectie zijn niet helemaal duidelijk. Het waarneembare effect is de mate waarin het geluid richting heeft en ver de ruimte in draagt. De fysieke betekenis daarvan heeft vermoedelijk te maken met de harmonische samenstelling van de toon. . De overdracht van hogere harmonischen wordt sterk beinvloed door buiging en reflecties in de ruimte. Dat is bij de hoogste frequenties sterker dan bij midden tonen en lage tonen. Een groot aandeel aan hogere harmonischen zorgt misschien wel voor een toon die als luid wordt ervaren, maar kan door beinvloeding van de ruimte en het aanwezige publiek toch minder ver reiken.  Bij lage frequenties kost een grotere luidheid in verhouding meer energie en bovendien is het onderscheid van het richtingsgevoel door de luisteraar bij lage frequenties minder. Voor een goede projectie zouden de midden frequenties wel eens het belangrijkst kunnen zijn. Een volle toon met zowel een sterke grondtoon als lagere harmonischen zal over het algemeen verder dragen. 

mondstuk 1

mondstuk 2

In het bovenstaande plaatje de belangrijkste fysieke elementen van het mondstuk (meestal aangeduid met de engelstalige term).

Vuistregels

Wat vuistregels voor de relatie tussen de parameters en de klank:

  • De facing lengte
    • de hoge tonen worden door het voorste gedeelte van het riet geproduceerd
    • de lage tonen door het achterste gedeelte van het riet.
      • een lange facing bevordert daardoor het lage register en zorgt voor een brede klank over alle registers. Er vibreert een groter deek van het riet en dat voelt als meer weerstand. Het kost meer moeite de toon zuiver te houden, maar het is gemakkelijker om te corrigeren. Het is lastiger om altissimo te spelen.
      • een lange facing combineert goed met een hoge baffle.
      • een korte facing benadrukt het hoge register en zorgt voor een lage weerstand bij het spelen en gemakkelijk en snel aanspreken. Het is wel lastiger om het lage register vol te laten klinken. Het is wel gemakkelijker de intonatie vast te houden maar grote correcties zijn lastig. Altissimo is gemakkelijker te spelen.
  short medium long
sopraan 18 19/20 >-24
alt 22 23/24 >=27
tenor 23 24-26 >=27
bariton   27 >=31

 

  • De tipopening
    • Kleine tipopeningen zijn ideaal voor beginners vanwege het grotere speelgemak.
    • Een grote tipopening biedt de mogelijkheid om luider te spelen en meer flexibiliteit en hebben de voorkeur voor spelers in big bands en solisten in popmuziek.
    • Kleinere tipopeningen zijn gemakkelijker te bespelen dan grote en worden daarom aanbevolen voor beginners.
    • Kleine tipopeningen maken het gemakkelijker de klank en intonatie onder controle te houden en hebben daardoor de voorkeur voor klassieke muzikanten.
    • Muzikanten die krachtig blazen kunnen tegen de beperkingen van een kleine tipopening aanlopen.
    • Grote tipopeningen worden meestal gecombineerd met zachtere (dunnere) rieten
    • Kleine tipiopeningen worden meestal gecombineerd met dikkere rieten.
    • De tipopening heeft weinig invloed op de klank van de saxofoon.
    • De grootte van de tipopening wordt bij veel merken aangeduid met een cijfer tussen ca 2 en 10. Het is een aanduiding die voor ieder type sax of klarinet een evenredige tipopening aanduidt. Wie graag speelt op een sopraanmondstuk met een 5 kan ook goed overweg met een alt of tenor met een tip van 5.

 

mondstuk 3

  • De kamer of chamber
    • De kamer is de uitholling tussen de tip en de boring. De grootte van de kamer heeft veel invloed op het karakter van de klank. De kamer werkt als een soort frequentie filter voor de klank. 
    • Een grote kamer
      • de diameter van de kamer is groter dan de diameter van de boring.
      • een grote kamer heeft altij ronde zijwanden en een ronde doorgang (throat) naar de boring.
      • Een grote kamer benadrukt de lage tonen. 
    • Een medium kamer
      • de diameter van de kamer is ongeveer gelijk aan de diameter van de boring
        • omdat de boring bij een alt relatief groot is levert dit bij een alt een relatief vet geluid met veel laag.
    • Een kleine kamer
      • de diameter van de kamer is beduidend kleiner dan de diameter van de boring
        • de hoge frequenties worden sterk benadrukt.
        • Het geluid is sterk gefocused vooral in combinatie met een hoge baffle
        • Het mondstuk spreekt gemakkelijker aan.
        • kleine kamers worden meestal gecombineerd met rechte zijwanden van de kamer
  • De baffle
    • De baffle is het voorste gedeelte van de kamer direct na de tipopening. In de praktijk blijkt dat de eerste paar mm van dit onderdeel veel effect heeft op de klank van het instrument; meer dan de tipopening, de facing lengte of de vorm van de kamer.  Er zijn eigenlijk drie hoofdvormen van de baffle:
      • de flat baffle
      • de roll over baffle
      • de step baffle
    • mondstuk 4 
      •  De flat baffle wordt bij saxofoon mondstukken weinig toegepast. Het levert een stevige klank, maar met minder projectie. De midden frequenties zijn onder vertegenwoordigd.
      • De roll over baffle versterkt de projectie en geeft meer variatie in de klank. Als de roll over baffle klein wordt gehouden dan levert het ook een heldere klank op.
      • De step baffle zorgt voor een versterking van de hogere frequentie en zorgt voor een helder en luid geluid.

Tips

Er is veel discussie over welk mondstuk het beste past bij een speler. Het is afhankelijk van je ervaring, je instrument en je oefenmogelijkheden. Ik probeer hieronder wat algemene regels te definieren. Aanvullingen en correcties zijn welkom.

Beginners

  • Een mondstuk wat gemakkelijk aanspreekt en niet al te hard klinkt om de buren te sparen.
    • tipopening: klein
    • facing lengte: midden
  • Een typisch beginner mondstuk is de Yamaha 4C of de ESM 5. Vaak wordt ook de Selmer C* aanbevolen. Dat is een universeel mondstuk. Voor de meeste spelers zijn de eerder genoemde twee mondstukken gemakkelijker.

Ervaren spelers klassiek

  • Een stabiel mondstuk wat niet al te flexibel. Voor soloisten is een goede projectie gewenst. Over het algemeen is een mondstuk met randje niet gewenst. 
    • tipopening: afhankelijk van de luidheid
    • facing length: kort
    • chamber: meestal klein maar liefhebbers van het oorspronkelijk sax geluid kiezen juist grote kamers
    • baffle: minimaal (straight) of roll over

Een mooi mondstuk voor klassieke muzikanten is de Selmer Soloist en de ESM classic mondstukken met een grotere tipopening.

Ervaren spelers big band

  • Een mondstuk met met een grote luidheid en projectie. Op zich is in deze muzieksoort met name bij solisten een mondstuk met karakter gewenst. In grotere bezettingen is het gewenst dat het karakter goed mengt met de andere instrumenten. Een sterke kleiuring is dat niet gewenst.
    • grote tipopening
    • medium facing lengte
    • kleine kamer
    • hoge baffle

Ervaren spelers harmonie en fanfare

  • Een mondstuk met een grote luidheid
    • medium tot grote tipopening
    • medium facing lengte
    • meidum kamer grootte
    • roll over baffle

Ervaren spelers jazz en pop

  •  Solisten in jazz en popmuziek zoeken een mondstuk met een karakter dat bij ze past. Vaak is dat een flexibel mondstuk met een randje.
    • grote tipopening
    • grote facing lengte
    • grote kamer
    • roll over baffle

Common values

Type facing lengte tipopening
sopranino sax

 16 (S)

18 (Yn)

 110-120 (S)

110-125 (Yn)

sopraan sax

19 (Y)

18 (S)

20-21 (Yn)

115-135(Y)

117-137(S)

120-170 (Yn)

alt sax

22-23 (Y)

24 (S)

22-23 (Yn)

150-190 (Y)

155-205 (S)

150-223 (Yn)

c- melody sax  23-24 160 - 210 
tenor sax

24 (Y)

23/27 (S)

24-25 (Yn)

160-200(Y)

190-210(S)

180-277(Yn)

bariton sax

30 (Y)

27 (S)

28-29 (Yn)

210 (Y)

185-215 (S)

220-280 (Yn)

bas sax    
Eb klarinet 17(Y) 95-115 (Y)
Bb 21(Y) 105-115(Y)
alt klarinet 22(Y) 130-170(Y)
Uebel bas klarinet    
bas klarinet 31(Y) 160-200 (Y)
contra alt klarinet    
contra bas klarinet